Connexine 26
Achtergrond
In 1997 beschreef DP Kelsell van Londen een genetische afwijking in het gen dat codeert voor connexine 26 en waardoor gehoorverlies optreedt. Sindsdien is gebleken dat er verschillende mutaties in dit gen mogelijk zijn en dat deze mutaties instaan voor de meeste vormen van erfelijke slechthorendheid, genaamd DFNB1 doofheid. Het is redelijk eenvoudig en goedkoop om deze mutaties te vinden in het bloed van mensen en dit onderzoek wordt dan ook standaard uitgevoerd bij kinderen met een aangeboren slechthorendheid.
Connexine 26
Connexine 26 is een belangrijk eiwit in de zogenaamde “gap junctions” tussen cellen. Gap junctions zijn kanalen tussen cellen waardoor cellen met mekaar interageren. In het oor is er een grote uitwisseling van kalium-ionen tussen de cellen door deze gap-junctions en wanneer de kalium-stroom verstoord is, treedt gehoorverlies op. Het gen dat voor het connexine 26 eiwit codeert is het GJB2-gen dat ligt op chromosoom 13.
Mutaties en gehoorverlies
Een mutatie is een fout in de code van een gen en zo’n mutatie wordt omschreven door de plaats in het gen waar ze voorkomt en door het type van fout. De meest voorkomende mutatie in het GJB2-gen is de zogenaamde 35delG mutatie. Deze mutatie komt vooral voor bij blanken en dan nog vooral bij zuid-europeanen. Japanners lijken deze mutatie niet te vertonen. Er zijn evenwel nog vele andere mutaties bekend, zoals de 167delT (vooral bij Ashkenazi Joden), 313del14, W24X etc.
Alle mensen hebben 2 GJB2 genen, namelijk 1 van hun vader en 1 van hun moeder. Wanneer er in beide genen een mutatie voorkomt, treedt er gehoorverlies op. De ouders zijn dan “drager” van de mutatie, wat wil zeggen dat ze elk 1 goed gen hebben en 1 mutant gen. Zelf horen ze dus goed. Aan hun kind gaven ze echter elk toevallig het mutante gen door, waardoor het kind 2 mutante genen heeft en slechthorend is.
De meest frequente situatie is dat de 35delG mutatie voorkomt in beide genen en dan leidt dit bijna altijd tot een ernstig gehoorverlies of totale doofheid. Bij andere mutaties kan de slechthorendheid minder uitgesproken zijn. Het gehoorverlies is meestal stabiel en verslechtert dus niet met de jaren. In samenwerking met de oorgroep werd in 2004 een belangrijke studie gepubliceerd om het verband aan te tonen tussen de verschillende mutaties en de graad van slechthorendheid (zie publicaties in het menu en ga naar publicatie 64).
Therapie
Mutaties in het GJB2 gen leiden tot een perceptief gehoorverlies omdat de cellen in het slakkenhuis niet meer goed functioneren. De enige therapeutische optie op dit ogenblik is artificiële versterking, door middel van hoortoestellen als het kan, of van een cochleair implant als het moet. Omdat er geen andere afwijkingen zijn, zijn de resultaten van cochleaire implantatie zeer goed. Hopelijk wordt het ooit mogelijk echte genetische therapie te geven, maar dat is nu nog verre toekomstmuziek.
Overerving
Iemand die doof is door mutaties in het connexine 26 gen, heeft 2 afwijkende exemplaren van het connexine 26 gen en zal dus altijd een afwijkend exemplaar doorgeven aan zijn/haar kind.
Als zo iemand zelf een kind krijgt met een goedhorende partner, dan is de kans relatief klein dat het kind slechthorend is (1-2% is een redelijke benadering van het risico indien de genetica van de partner onbekend is). Als de goedhorende partner zelf drager is van 1 afwijkend gen, dan wordt de kans op een slechthorend kind meteen een stuk hoger, namelijk 50%. Om die reden kan het wenselijk zijn dat ook de partner op voorhand zijn/haar bloed laat analyseren.
Als ook de partner slechthorend is, is het nuttig dat daarbij ook een analyse van het connexine 26 gen gebeurt. In geval de partner ook afwijkende genen heeft, wordt de kans heel groot (eigenlijk 100%) dat ook het kind slechthorend zal zijn. In het andere geval is deze kans weerom klein.
Wanneer het voor u belangrijk is al deze details te kennen, moet dit besproken worden met de behandelende NKO-arts of met een geneticus.